‘Zes jaar lang begeleidde Akam Hoessein de jongen waar dit verhaal over gaat bij de Stichting Intervence. ‘Jongeren hebben een constante factor nodig. Dat is voor de meesten het allerbelangrijkste om het vertrouwen in de mensen weer terug te krijgen. Al ben je maar de “constante pispaal”.’
De jongen was al langere tijd bekend bij Stichting Intervence. Zijn moeder werd geslagen door de vader. Zijn zus en hij werden verwaarloosd. Toen hij zes was, werd hij met zijn zus uit huis geplaatst.
Het was een van de eerste zaken voor de gezinsmanager Akam Hoessein; hij was nog maar net in functie. Met vallen en opstaan maakten de jongen en hij kennis met elkaar. ‘Ook voor zijn vader was ik de zoveelste hulpverlener en hij moest aftasten wie ik eigenlijk was. Ben je hetzelfde als al die anderen die niet naar mij geluisterd hebben? Zijn moeder heb ik in de afgelopen zes jaar drie keer gesproken. Op het ogenblik is het onbekend waar ze is.’
Sterke band
Na een tijdje ging de jongen weer bij zijn vader wonen, want hij had wel een sterke band met zijn vader. Maar al gauw hoorde de gezinsmanager van de school en de naschoolse dagbehandeling dat de jongen ’s ochtends zonder brood op school kwam, dat hij onfris rook en tot 11 uur ’s avonds buiten rondhing.
‘Uiteindelijk hebben we toch weer besloten de jongen bij zijn vader weg te halen. Maar de vader was het er absoluut niet mee eens. Ook al hebben ouders geen gezag meer, ze blijven ouders die van hun kind houden. Het was een zeer intensief traject, waarbij wij veel gesprekken hebben moeten voeren met de vader. Soms wel twee keer per week.’ De vader is laagbegaafd en het kostte hem veel moeite om de boodschap van de gezinsmanager te begrijpen. Na ieder gesprek had hij een paar dagen nodig om het te laten bezinken en dan kwam er een reactie. En die was niet altijd fijn.
Ondertussen bleef de jongen zorgelijk gedrag vertonen: veel blowen, schoolverzuim, agressie, geweld, ruzie, wegloopgedrag. ‘Wij probeerden de vader wel zo veel mogelijk bij onze aanpak te betrekken. Voor de jongen was zijn vader heilig. Dus als de vader hem een reprimande gaf of juist een goed advies, kwam dat heel anders over dan als ik dat deed.’
Tranen rolden over zijn wangen
Langzamerhand kwam de samenwerking tussen de vader en de gezinsmanager tot stand. ‘Op een gegeven moment vertelde ik hem voor de zoveelste keer welke aanpak ik voor zijn zoon in gedachten had. Al tientallen keren had ik dat verteld en nog was de boodschap niet overgekomen. Maar nu ineens, halverwege het gesprek, leunde hij achterover en rolden de tranen over zijn wangen. Hij zei: “Ik wist niet dat jij zo’n goed hart had en dat jij zo goed voor hem wilde zorgen.”’ Vanaf toen vertrouwde de vader de gezinsmanager voor de volle honderd procent. De samenwerking ging goed en het contact met de jongen verliep soepel.
Maar ineens, anderhalve maand later, overleed de vader. Het was een enorme schok voor de jongen en ook voor de gezinsmanager. ‘Er was geen andere familie, dus was de Stichting belast met de voogdij over de jongen. Ik ging pal achter hem staan.’ Door de onverwachte dood van zijn vader, raakte de jongen helemaal van slag. Hij deed een inbraak met een vriend, sprak geen woord, was enorm opvliegend. De gezinsmanager kon dat goed begrijpen. ‘Het enige wat hij had, was hij kwijt.’
Geplunderd
Op een gegeven moment kwam de jongen naar de gezinsmanager en vertelde dat zijn oom hem had gebeld. Een oom waar noch de jongen, noch de gezinsmanager of andere hulpverleners ooit van hadden gehoord. ‘Wij waren wel blij. Gelukkig was er iemand die de jongere kon opvangen.’ Maar de oom plunderde het huis van de vader en was toen weer weg. De banken waren gescheurd. Blijkbaar had hij ook gezocht naar geld. ‘Alles wat er nog stond ten tijde van de vaders dood was of kapot, of hij had het meegenomen. Gelukkig hadden wij meteen na de dood van de vader een paar waardevolle spullen voor de jongeren opgeslagen.’
Door deze gebeurtenissen ging het nog verder bergafwaarts met de jongen. Maar de samenwerking tussen de jongen en de gezinsmanager bleef goed. ‘Op een gegeven moment heb ik hem voor zijn veiligheid gesloten laten plaatsen. Hij liep gevaar door zijn drugsgebruik en agressie. Achteraf zei hij dat hij dankbaar was dat ik dat had gedaan. Hij kon daardoor alles op een rijtje zetten, zei hij. Dat was super om te horen.’
‘Maak een plan’
Tweeënhalf jaar geleden heeft de gezinsmanager de jongen – in gezamenlijk overleg – aangemeld voor een instelling elders in het land, waar ze hem goed konden begeleiden. Daar ging hij van de gesloten afdeling weer naar de open afdeling. En tot nu toe gaat het volgens de gezinsmanager goed; al is het met vallen en opstaan. ‘Een keertje belandde hij in een grote crisis. Hij kwam niet meer naar de groep, was constant bezopen, niet aanspreekbaar. Ik hield mijn hart vast: alsjeblieft, laat het niet weer helemaal misgaan. Maar ik zie elke crisis als een kans. Ik vroeg hem: “Hoe wil jij het hebben? Maak een plan.” ‘Een plan over waar hij in de toekomst wilde wonen, wat hij wilde doen in zijn vrije tijd, afspraken over huisregels, dat soort dingen.’
De jongen had zijn plan gauw paraat. De gezinsmanager en de andere zorgverleners namen het als uitgangspunt en dat is goed uitgepakt. ‘Bijna een week geleden was ik bij de evaluatie. Daar bleek dat hij heel hard heeft gewerkt. Dat hij goed naar school gaat, rustig en stabiel is. Hij heeft goede contacten met een oudere broer (die pas in een later stadium in zijn leven is gekomen) en daardoor is er een positieve flow in zijn leven. Dat brengt rust in zijn hoofd. Ik was heel ontroerd om dit te horen.’
Blijven investeren
Maar nu moet de gezinsmanager de voogdij voor de jongen overdragen. Tegen zijn zin. ‘Ik vind eigenlijk dat je moet blijven investeren als een zaak goed gaat. Dat ik juist zijn voogd zou moeten blijven. Maar de jongen staat ingeschreven in die andere gemeente, waar de instelling zich bevindt.
En die gemeente moet voor hem zorgen. Als ik zijn voogd blijf, kan dat moeilijk vergoed worden. Voordat ik dit geregeld heb, zijn we maanden of jaren verder. Om het traject voor de jongen niet te belemmeren, heeft Intervence het besluit genomen om deze zaak over te dragen.
Kort geleden moest de gezinsmanager naar een hoorzitting voor de zaak van deze jongen. De kinderrechter vroeg zich ook af of het goed idee is om de voogdij over te dragen. ‘Ik zei tegen hem: “Dan hoop ik dat u dit terugkoppelt aan uw collega’s.”’
Uitlaatklep
Toch heeft de gezinsmanager deze jongen zes jaar lang kunnen begeleiden. ‘En ik denk dat dat heeft bijgedragen aan zijn herstel. Jongeren hebben een constante factor nodig. Dat is voor de meesten het allerbelangrijkste om het vertrouwen in de mensen weer terug te krijgen. Al ben je maar de “constante pispaal”. Deze jongen zei ook tegen mij: “Als ik een uitlaatklep nodig had, dan belde ik jou.” Dat is prima. Het is goed dat hij merkt: ik kan boos op hem zijn, maar hij loopt niet weg. Hij blijft mijn voogd.’
Geschreven door: Esther Barfoot
Dit interview is gepubliceerd in het boek ‘Bezielde Professionals & Pionierende Wethouders – Transformatie van de zorg voor de jeugd in zicht? geschreven door Jan Smit, partner van Broosz. In deze publicatie staan de reflecties van het onderzoek Jong in Buurt waarin de vragen ‘Hoe staat het met de transformatie van de zorg voor jeugd? & ‘Lukt het om de zorgvernieuwing die daarachter besloten ligt succesvol te laten verlopen. Klik hier om de publicatie te bestellen of te downloaden.